Bloedstolling - Het dichtmaken van een wondje dankzij bloedplaatjes en stollingseiwitten.
Bloedvaatjes (in de huid) - Helpt bij de regeling van de temperatuur door de huid, door het wijder worden koel je af, door het nauwer worden houd je warmte vast.
Fibrinedraden - Kleverige draden die ontstaan tijdens de bloedstolling; ontstaan uit onder andere fibrinogeen.
Fibrinogeen - Belangrijkste stollingseiwit in je bloed.
Gezwel - Ophoping van cellen die ontstaat doordat cellen niet stoppen met delen; een ander woord is tumor.
Huidkanker - Kiemcellen in de huid gaan zich extra snel delen en vormen zo een kwaadaardig gezwel.
Hypothalamus - Stukje hersenen onder de grote hersenen, dat de temperatuur, bloeddruk, honger en dorst regelt.
Kiemlaag - Tweede laag van de huid; hier ontstaan steeds nieuwe huidcellen.
Kippenvel - De haartjes van de huid staan rechtop als je het koud hebt.
Lederhuid - Laag van de huid onder de opperhuid.
Onderhuids bindweefsel - Onderste laag van de huid waarin bloedvaatjes en zenuwen lopen en waarin vet is opgeslagen.
Opperhuid - Buitenste laag van de huid.
Pigment - Korreltjes bruine kleurstof in de huid; beschermt tegen zonlicht.
Propvorming - Bloedplaatjes klonteren samen als een bloedvat kapot is.
Rillen - Spiertjes in je huid trekken samen waardoor je warmer wordt.
Talg - Vettige stof die het haar en de hoornlaag van de huid beschermt en soepel houdt.
Tumor - Ophoping van cellen die ontstaat doordat cellen niet stoppen met delen; een ander woord is gezwel.
Uitzaaiing - Nieuw gezwel dat is ontstaan doordat losse tumorcellen zich via het bloed of de lymfe in het lichaam hebben verspreid.
Ultraviolette straling - Onderdeel van de zonnestraling; door deze straling maakt de huid pigment en kun je verbranden; wordt ook wel ultraviolette straling genoemd.
Zweet - Uitgescheiden vocht om af te koelen als je te warm wordt; doordat zweet op de huid verdampt, koel je af.
Zweetklieren - Klieren in de lederhuid die zweet produceren.
Bloedvaatjes (in de huid) - Helpt bij de regeling van de temperatuur door de huid, door het wijder worden koel je af, door het nauwer worden houd je warmte vast.
Fibrinedraden - Kleverige draden die ontstaan tijdens de bloedstolling; ontstaan uit onder andere fibrinogeen.
Fibrinogeen - Belangrijkste stollingseiwit in je bloed.
Gezwel - Ophoping van cellen die ontstaat doordat cellen niet stoppen met delen; een ander woord is tumor.
Huidkanker - Kiemcellen in de huid gaan zich extra snel delen en vormen zo een kwaadaardig gezwel.
Hypothalamus - Stukje hersenen onder de grote hersenen, dat de temperatuur, bloeddruk, honger en dorst regelt.
Kiemlaag - Tweede laag van de huid; hier ontstaan steeds nieuwe huidcellen.
Kippenvel - De haartjes van de huid staan rechtop als je het koud hebt.
Lederhuid - Laag van de huid onder de opperhuid.
Onderhuids bindweefsel - Onderste laag van de huid waarin bloedvaatjes en zenuwen lopen en waarin vet is opgeslagen.
Opperhuid - Buitenste laag van de huid.
Pigment - Korreltjes bruine kleurstof in de huid; beschermt tegen zonlicht.
Propvorming - Bloedplaatjes klonteren samen als een bloedvat kapot is.
Rillen - Spiertjes in je huid trekken samen waardoor je warmer wordt.
Talg - Vettige stof die het haar en de hoornlaag van de huid beschermt en soepel houdt.
Tumor - Ophoping van cellen die ontstaat doordat cellen niet stoppen met delen; een ander woord is gezwel.
Uitzaaiing - Nieuw gezwel dat is ontstaan doordat losse tumorcellen zich via het bloed of de lymfe in het lichaam hebben verspreid.
Ultraviolette straling - Onderdeel van de zonnestraling; door deze straling maakt de huid pigment en kun je verbranden; wordt ook wel ultraviolette straling genoemd.
Zweet - Uitgescheiden vocht om af te koelen als je te warm wordt; doordat zweet op de huid verdampt, koel je af.
Zweetklieren - Klieren in de lederhuid die zweet produceren.