9.2 Goed geregeld test jezelf

1. Wat is de functie van de alvleesklier?

A. Opslaan van glucose

B. Produceren van de hormonen insuline en glucagon

C. Omzetten van glycogeen in glucose

D. Afbreken van aminozuren

2. Wat zijn aminozuren?

A. Een soort koolhydraat

B. Bouwstenen van eiwitten

C. Hormonen geproduceerd door de alvleesklier

D. Stoffen opgeslagen in de lever

3. Wat gebeurt er bij diabetes type 1?

A. De alvleesklier maakt onvoldoende insuline

B. De lichaamscellen reageren niet goed op insuline

C. De glucosevoorraad in het lichaam is te laag

D. De lever maakt te veel glucose

4. Wat is bilirubine?

A. Een stof die ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen

B. Een hormoon dat glucose omzet in glycogeen

C. Een vetachtige stof gemaakt door de lever

D. Een bouwsteen van hemoglobine

5. Wat gebeurt er als het glucosegehalte van het bloed stijgt?

A. De alvleesklier stopt met het produceren van insuline

B. De alvleesklier produceert meer insuline

C. Glycogeen wordt omgezet in glucose

D. De spieren breken hun glycogeenvoorraad af

6. Wat is de functie van glucagon?

A. Het verlagen van het glucosegehalte in het bloed

B. Het verhogen van het glucosegehalte door glycogeen af te breken

C. Het transporteren van glucose naar de cellen

D. Het aanmaken van nieuwe aminozuren

7. Wat betekent comazuipen?

A. Het drinken van zoveel alcohol dat je in coma raakt

B. Het drinken van vijf of meer glazen alcohol in korte tijd

C. Een gezellig samenzijn waarbij alcohol wordt gedronken

D. Het regelmatig drinken van alcohol zonder effect

8. Wat is een sociaal afhankelijke verslaving?

A. Je gebruikt een genotmiddel vanwege het contact met anderen

B. Je denkt steeds aan het genotmiddel

C. Je lichaam functioneert niet zonder het genotmiddel

D. Je gebruikt een genotmiddel uit gewoonte

9. Wat is het gevolg van nicotine op de hartslag?

A. Nicotine versnelt de hartslag en vernauwt bloedvaten

B. Nicotine heeft geen effect op het hart

C. Nicotine verlaagt de hartslag

D. Nicotine verhoogt de zuurstoftoevoer naar het hart

10. Hoe beïnvloedt blowen de stemming?

A. Het vermindert altijd negatieve emoties

B. Het versterkt je stemming, zowel positief als negatief

C. Het verandert je stemming niet

D. Het zorgt altijd voor een positieve stemming

11. Wat is bewustzijnsveranderend aan paddo’s?

A. Ze zorgen dat je de werkelijkheid anders beleeft

B. Ze versnellen hersenprocessen

C. Ze werken pijnstillend

D. Ze verlagen bloeddruk en angst

12. Hoe slaat de lever glucose op?

A. Als glucose

B. Als vetzuren

C. Als glycogeen

D. Als aminozuren

13. Wat gebeurt er met alcohol in het lichaam?

A. Het wordt direct omgezet in glucose

B. Het wordt afgebroken door de lever

C. Het wordt opgeslagen in de spieren

D. Het wordt uitgescheiden via de huid

14. Wat is de norm bij een regelkring?

A. De maximale waarde van een stof in het bloed

B. De ideale waarde waarmee vergeleken wordt

C. De gemiddelde waarde van stoffen in het bloed

D. De minimale hoeveelheid hormonen in het bloed

15. Welke hormonen regelen het glucosegehalte in het bloed?

A. Insuline en adrenaline

B. Glucagon en adrenaline

C. Insuline en glucagon

D. Glucagon en cortisol

16. Wat doet de poortader?

A. Stoffen vervoeren van de darmen naar de lever

B. Zuurstofarm bloed naar de longen transporteren

C. Zuurstofrijk bloed naar de lever brengen

D. Afvalstoffen uitscheiden via de nieren

17. Wat gebeurt er met hemoglobine uit rode bloedcellen?

A. Het wordt omgezet in glucose

B. Het wordt opgeslagen in de lever

C. Het wordt omgezet in bilirubine

D. Het wordt uitgescheiden via de nieren

18. Waar wordt glucagon geproduceerd?

A. In de lever

B. In de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier

C. In de nieren

D. In de galblaas