9.1 Ongezond begrippen
Aangeschoten - Een beetje dronken; de hersenen worden verdoofd door alcohol, maar je denkt dat je juist meer controle hebt.
Afhankelijk - Je kunt niet zonder een bepaalde stof uit een genotmiddel of drug.
Afkicken - Het ontwennen van een drug.
Alcohol - Vloeistof in alcoholische dranken waardoor je hersenen verdoofd worden; het is een verslavende stof.
Alcoholvergiftiging - Zo veel drinken dat de alcohol de hersenen volledig uitschakelt; je raakt in coma.
Bingdrinken - Veel alcohol (vijf of meer glazen) drinken in korte tijd.
Blowen - Wiet of hasj roken, meestal in een joint.
Bewustzijnsveranderende middelen - Drugs die je hersenen anders laten werken, waardoor je de werkelijkheid anders beleeft.
Chronische bronchitis - Chronische ziekte van de ademhalingsorganen; de bronchiën zijn steeds ontstoken en het slijmvlies maakt extra slijm aan.
Comazuipen - Zo veel alcohol drinken dat je in coma raakt.
COPD - Chronische ziekten van de ademhalingsorganen; hieronder vallen chronische bronchitis en longemfyseem.
Dronken - De hersenen worden verdoofd door alcohol, waardoor het horen, zien, denken, bewegen en reageren moeilijker gaat.
Drugs - Stoffen die je hersenen beïnvloeden, bijvoorbeeld wiet, cocaïne en xtc.
Geestelijk afhankelijk - Je denkt steeds aan het genotmiddel waaraan je verslaafd bent en hebt het gevoel niet zonder te kunnen.
Genotmiddelen - Producten dat bij inname een lekker gevoel geeft, bijvoorbeeld alcohol en sigaretten (tabak).
Gezondheidszorg - Mensen en voorzieningen voor de gezondheid; zoals de huisarts, het ziekenhuis en de tandarts.
Koolstofmonoxide - Giftige stof in tabaksrook; hecht zich aan hemoglobine.
Leefstijl - Al je gewoonten van eten, drinken, roken, slapen, (school)werk, bewegen en ontspannen.
Lichamelijk afhankelijk - Het lichaam heeft het genotmiddel nodig om te functioneren.
Longemfyseem - Chronische ziekte van de ademhalingsorganen; de longblaasjes knappen, waardoor je minder zuurstof op kunt nemen in het bloed.
Longkanker - Gezwel of tumor in de longen; de kans erop wordt groter door roken.
Nicotine - Verslavende stof in tabak, veroorzaakt hoge bloeddruk en versnelt de hartslag.
Ontwenningsverschijnselen - Klachten die je krijgt na het stoppen met alcohol of een andere drug.
Sociaal afhankelijk - Je hebt het genotmiddel nodig vanwege het contact met mensen waarmee je het genotmiddel gebruikt.
Stimulerende middelen - Drugs die je hersenen sneller laten werken; je wordt actiever.
Teer - Zwarte stof uit rook van sigaretten die aan de binnenkant van je luchtwegen blijft kleven, beschadigt de luchtwegen en kan longkanker veroorzaken.
Verdovende middelen - Drugs die je hersenen trager laten werken; werken versuffend.
Verslavend - Je kunt moeilijk stoppen met een genotsmiddel.
Afhankelijk - Je kunt niet zonder een bepaalde stof uit een genotmiddel of drug.
Afkicken - Het ontwennen van een drug.
Alcohol - Vloeistof in alcoholische dranken waardoor je hersenen verdoofd worden; het is een verslavende stof.
Alcoholvergiftiging - Zo veel drinken dat de alcohol de hersenen volledig uitschakelt; je raakt in coma.
Bingdrinken - Veel alcohol (vijf of meer glazen) drinken in korte tijd.
Blowen - Wiet of hasj roken, meestal in een joint.
Bewustzijnsveranderende middelen - Drugs die je hersenen anders laten werken, waardoor je de werkelijkheid anders beleeft.
Chronische bronchitis - Chronische ziekte van de ademhalingsorganen; de bronchiën zijn steeds ontstoken en het slijmvlies maakt extra slijm aan.
Comazuipen - Zo veel alcohol drinken dat je in coma raakt.
COPD - Chronische ziekten van de ademhalingsorganen; hieronder vallen chronische bronchitis en longemfyseem.
Dronken - De hersenen worden verdoofd door alcohol, waardoor het horen, zien, denken, bewegen en reageren moeilijker gaat.
Drugs - Stoffen die je hersenen beïnvloeden, bijvoorbeeld wiet, cocaïne en xtc.
Geestelijk afhankelijk - Je denkt steeds aan het genotmiddel waaraan je verslaafd bent en hebt het gevoel niet zonder te kunnen.
Genotmiddelen - Producten dat bij inname een lekker gevoel geeft, bijvoorbeeld alcohol en sigaretten (tabak).
Gezondheidszorg - Mensen en voorzieningen voor de gezondheid; zoals de huisarts, het ziekenhuis en de tandarts.
Koolstofmonoxide - Giftige stof in tabaksrook; hecht zich aan hemoglobine.
Leefstijl - Al je gewoonten van eten, drinken, roken, slapen, (school)werk, bewegen en ontspannen.
Lichamelijk afhankelijk - Het lichaam heeft het genotmiddel nodig om te functioneren.
Longemfyseem - Chronische ziekte van de ademhalingsorganen; de longblaasjes knappen, waardoor je minder zuurstof op kunt nemen in het bloed.
Longkanker - Gezwel of tumor in de longen; de kans erop wordt groter door roken.
Nicotine - Verslavende stof in tabak, veroorzaakt hoge bloeddruk en versnelt de hartslag.
Ontwenningsverschijnselen - Klachten die je krijgt na het stoppen met alcohol of een andere drug.
Sociaal afhankelijk - Je hebt het genotmiddel nodig vanwege het contact met mensen waarmee je het genotmiddel gebruikt.
Stimulerende middelen - Drugs die je hersenen sneller laten werken; je wordt actiever.
Teer - Zwarte stof uit rook van sigaretten die aan de binnenkant van je luchtwegen blijft kleven, beschadigt de luchtwegen en kan longkanker veroorzaken.
Verdovende middelen - Drugs die je hersenen trager laten werken; werken versuffend.
Verslavend - Je kunt moeilijk stoppen met een genotsmiddel.