Ademcentrum - Deel van je hersenen dat de ademhaling regelt; impulsen vanuit de koolstofdioxide-zintuigcellen worden verwerkt en het verstuurt impulsen naar de tussenribspieren en middenrifspieren.
Ademfrequentie - Het aantal ademhalingen per minuut.
Ademhalingsstelsel - Bestaat uit de organen luchtpijp, bronchiën en longen en heeft als functie zuurstof opnemen uit de lucht en koolstofdioxide afgeven aan de lucht.
Ademvolume - De hoeveelheid lucht in liters die je per ademhaling in- en uitademt.
Aders - Bloedvaten die het bloed van de organen terugvoeren naar het hart.
Aorta - Grootste slagader; voert zuurstofrijk bloed vanuit de linkerkamer in de richting van alle organen, behalve de longen.
AV-knoop - Groep cellen die de impulsen vanaf de boezems opvangt en vertraagd doorgeeft aan de harttussenwand.
Bloedcellen - Zitten in je bloed; er zijn rode en witte bloedcellen.
Bloeddruk - Kracht waarmee bloed tegen de wanden van de bloedvaten drukt.
Bloedplasma - Lichtgele vloeistof in je bloed; hierin zitten onder andere voedingsstoffen en afvalstoffen opgelost.
Bloedvatenstelsel - Bestaat uit de organen hart en bloedvaten en het vervoert zuurstof en andere stoffen naar en van alle organen in je lichaam.
Boezems - Twee bovenste ruimtes in het hart.
Borstademhaling - Ribademhaling; ademhaling waarbij de ribben omhoog en omlaag bewegen.
Bovendruk - De bloeddruk die ontstaat bij het samentrekken van de kamers; dit is de grootste druk.
Bronchiën - Vertakkingen van de luchtpijp.
Buikademhaling - Middenrifademhaling; het naar beneden en naar boven bewegen van je middenrif.
Celkern - Bevat het DNA en regelt alles wat in de cel gebeurt.
Celmembraan - Buitenkant van een cel; laat bepaalde stoffen passeren en zorgt voor contact met de omgeving.
Cytoplasma - Water met opgeloste stoffen in een cel.
Elektrocardiogram (ECG) - Registratie van de elektrische signalen van het hart, gemeten tijdens de verschillende fasen van een hartslag.
Endoplasmatisch reticulum - Membraanstructuren in de cel voor het vervoeren van eiwitten.
Energie - Heb je nodig voor levensprocessen, activiteit en om warm te blijven; energie komt vrij bij de verbranding van energierijke voedingsstoffen zoals glucose.
Gaswisseling - Uitwisselen van gassen, bijvoorbeeld tussen lucht en bloed.
Glucose - Belangrijkste energierijke voedingsstof voor de verbranding.
Grote bloedsomloop - Bloed stroomt vanuit de linkerkamer, via een orgaan, naar je rechterboezem; de functie is onder andere het afgeven van zuurstof aan de cellen en het opnemen van koolstofdioxide.
Haarvaten - Kleinste soort bloedvaten; hier gaan stoffen in of uit het bloed.
Hartkleppen - Kleppen tussen boezems en kamers; voorkomen dat het bloed terugstroomt naar de boezems.
Hartslag - Pompbeweging van het hart; boezems trekken samen – kamers trekken samen – hartpauze.
Hartslagfrequentie - Het aantal hartslagen per minuut.
Harttussenwand - Verdeelt het hart in een linker- en rechterhelft.
Hemoglobine - Ijzer bevattende stof in de rode bloedcellen; zuurstof hecht zich in je longen aan hemoglobine, in je andere organen laat zuurstof weer los.
Holle aders - Twee grote aders die zuurstofarm bloed uit de andere aders naar de rechterboezem voeren.
Kamers - Twee onderste ruimten in je hart.
Kleine bloedsomloop - Bloed stroomt vanuit de rechterkamer, via je longen, naar je linkerboezem; de functie is het opnemen van zuurstof uit de lucht en het afgeven van koolstofdioxide.
Kleppen - Voorkomen dat bloed terugstroomt; ze zitten in veel organen en in het hart.
Koolstofdioxide - Afvalstof van de verbranding van glucose; je geeft het af aan de lucht.
Koolstofdioxide-zintuigcellen - Zintuigcellen in je bloedvaten die gevoelig zijn voor veranderingen in het koolstofdioxidegehalte van het bloed.
Kransaders - Aders die zuurstofarm bloed van het hart zelf naar een holle ader vervoeren.
Kransslagaders - Slagaders die het hart zelf van zuurstof en voedingsstoffen voorzien.
Longader - Aders die zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart vervoeren.
Longblaasjes - Kleine bolletjes aan het uiteinde van de luchtpijptakjes; hier vindt gaswisseling plaats.
Longen - In je longen gaat zuurstof vanuit de lucht in je bloed en koolstofdioxide vanuit je bloed naar de lucht.
Longslagader - Slagader die zuurstofarm bloed vanuit de rechterkamer naar de longen voert.
Longvolume - Het aantal liters lucht dat in je longen past.
Luchtpijp - Ademhuis, is verstevigd met kraakbeenringen.
Lymfe - Vloeistof in de lymfevaten.
Lymfeklier - Hier komen een aantal lymfevaten bij elkaar; ze bevatten veel witte bloedcellen.
Lymfeknoop - Andere woord voor lymfeklier.
Lymfevaten - Buisjes die de overtollige weefselvloeistof uit de weefsels wegvoeren.
Lymfestelsel - Orgaanstelsel dat bestaat uit lymfevaten en lymfeknopen; het zorgt ervoor dat weefselvloeistof terug in de bloedsomloop komt en dat ziekteverwekkers bestreden worden.
Middenrifademhaling - Buikademhaling; het bewegen van je middenrif om te ademen.
Mitochondriën - Energiecentrale van een cel; hier vindt de verbranding van glucose plaats.
Onderdruk - De bloeddruk tijdens de hartpauze; dit is de kleinste druk.
Organel - Onderdeel van een cel met een bepaalde functie.
Receptoren - Structuren met verschillende vormen op een celmembraan; op deze plaats kunnen hormonen zich hechten aan een cel.
Restvolume - Hoeveelheid lucht die altijd in je longen achterblijft.
Ribademhaling - Borstademhaling; het bewegen van je ribben om te ademen.
Ribosomen - Organellen die eiwitten maken.
Rode bloedcellen - Cellen in het bloed die zuurstof vervoeren.
Rustvolume - Hoeveelheid lucht die je in rust in- en uitademt.
Sinusknoop - Groep cellen op de rechterboezem waarin de impulsen voor het samentrekken van het hart ontstaan.
Slagaderkleppen - Kleppen aan het begin van de longslagader en de aorta; ze voorkomen dat het bloed terugstroomt naar de kamers.
Slagaders - Bloedvaten met dikke, gespierde wanden; voeren bloed van het hart naar de organen.
Slijmcel - Cel in slijmvlies; produceert slijm.
Spirogram - Grafiek waarin de vitale capaciteit wordt gemeten.
Totale longvolume (TLC) - Maximale hoeveelheid lucht die in je longen kan zitten; restvolume en vitale capaciteit samen.
Trilhaartjes - Deel van trilhaarcellen; transporteert slijm met stofdeeltjes naar de keelholte.
Uitscheidingsstelsel - Bestaat uit onder andere nieren en urinewegen; verwijdert afvalstoffen en overtollige stoffen uit het lichaam.
Verbranding - Afbreken van glucose in aanwezigheid van zuurstof; het levert een deel van de benodigde energie: glucose + zuurstof → koolstofdioxide + water + energie.
Verteringsstelsel - Bestaat uit onder andere slokdarm, maag en dunne en dikke darm; de functie is het kleiner maken van grote voedingsstoffen, zodat ze in het bloed kunnen worden opgenomen.
Vitale capaciteit (VC) - Hoeveelheid lucht die je maximaal uit kan ademen na een diepe inademing.
Water - Afvalstof van de verbranding van glucose; je scheidt het uit via urine, door zweten en uitademen.
Weefselvloeistof - Vloeistof die rond je cellen stroomt; je cellen nemen zuurstof en voedingsstoffen op uit de weefselvloeistof en geven er koolstofdioxide en andere afvalstoffen aan af.
Witte bloedcellen - Cellen in je bloed die ziekteverwekkers bestrijden.
Zenuwstelsel - Bestaat uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen; de functie is het aansturen en laten samenwerken van je organen.
Zuurstof - Gas in de lucht die je inademt; is nodig voor de verbranding van glucose.
Ademfrequentie - Het aantal ademhalingen per minuut.
Ademhalingsstelsel - Bestaat uit de organen luchtpijp, bronchiën en longen en heeft als functie zuurstof opnemen uit de lucht en koolstofdioxide afgeven aan de lucht.
Ademvolume - De hoeveelheid lucht in liters die je per ademhaling in- en uitademt.
Aders - Bloedvaten die het bloed van de organen terugvoeren naar het hart.
Aorta - Grootste slagader; voert zuurstofrijk bloed vanuit de linkerkamer in de richting van alle organen, behalve de longen.
AV-knoop - Groep cellen die de impulsen vanaf de boezems opvangt en vertraagd doorgeeft aan de harttussenwand.
Bloedcellen - Zitten in je bloed; er zijn rode en witte bloedcellen.
Bloeddruk - Kracht waarmee bloed tegen de wanden van de bloedvaten drukt.
Bloedplasma - Lichtgele vloeistof in je bloed; hierin zitten onder andere voedingsstoffen en afvalstoffen opgelost.
Bloedvatenstelsel - Bestaat uit de organen hart en bloedvaten en het vervoert zuurstof en andere stoffen naar en van alle organen in je lichaam.
Boezems - Twee bovenste ruimtes in het hart.
Borstademhaling - Ribademhaling; ademhaling waarbij de ribben omhoog en omlaag bewegen.
Bovendruk - De bloeddruk die ontstaat bij het samentrekken van de kamers; dit is de grootste druk.
Bronchiën - Vertakkingen van de luchtpijp.
Buikademhaling - Middenrifademhaling; het naar beneden en naar boven bewegen van je middenrif.
Celkern - Bevat het DNA en regelt alles wat in de cel gebeurt.
Celmembraan - Buitenkant van een cel; laat bepaalde stoffen passeren en zorgt voor contact met de omgeving.
Cytoplasma - Water met opgeloste stoffen in een cel.
Elektrocardiogram (ECG) - Registratie van de elektrische signalen van het hart, gemeten tijdens de verschillende fasen van een hartslag.
Endoplasmatisch reticulum - Membraanstructuren in de cel voor het vervoeren van eiwitten.
Energie - Heb je nodig voor levensprocessen, activiteit en om warm te blijven; energie komt vrij bij de verbranding van energierijke voedingsstoffen zoals glucose.
Gaswisseling - Uitwisselen van gassen, bijvoorbeeld tussen lucht en bloed.
Glucose - Belangrijkste energierijke voedingsstof voor de verbranding.
Grote bloedsomloop - Bloed stroomt vanuit de linkerkamer, via een orgaan, naar je rechterboezem; de functie is onder andere het afgeven van zuurstof aan de cellen en het opnemen van koolstofdioxide.
Haarvaten - Kleinste soort bloedvaten; hier gaan stoffen in of uit het bloed.
Hartkleppen - Kleppen tussen boezems en kamers; voorkomen dat het bloed terugstroomt naar de boezems.
Hartslag - Pompbeweging van het hart; boezems trekken samen – kamers trekken samen – hartpauze.
Hartslagfrequentie - Het aantal hartslagen per minuut.
Harttussenwand - Verdeelt het hart in een linker- en rechterhelft.
Hemoglobine - Ijzer bevattende stof in de rode bloedcellen; zuurstof hecht zich in je longen aan hemoglobine, in je andere organen laat zuurstof weer los.
Holle aders - Twee grote aders die zuurstofarm bloed uit de andere aders naar de rechterboezem voeren.
Kamers - Twee onderste ruimten in je hart.
Kleine bloedsomloop - Bloed stroomt vanuit de rechterkamer, via je longen, naar je linkerboezem; de functie is het opnemen van zuurstof uit de lucht en het afgeven van koolstofdioxide.
Kleppen - Voorkomen dat bloed terugstroomt; ze zitten in veel organen en in het hart.
Koolstofdioxide - Afvalstof van de verbranding van glucose; je geeft het af aan de lucht.
Koolstofdioxide-zintuigcellen - Zintuigcellen in je bloedvaten die gevoelig zijn voor veranderingen in het koolstofdioxidegehalte van het bloed.
Kransaders - Aders die zuurstofarm bloed van het hart zelf naar een holle ader vervoeren.
Kransslagaders - Slagaders die het hart zelf van zuurstof en voedingsstoffen voorzien.
Longader - Aders die zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart vervoeren.
Longblaasjes - Kleine bolletjes aan het uiteinde van de luchtpijptakjes; hier vindt gaswisseling plaats.
Longen - In je longen gaat zuurstof vanuit de lucht in je bloed en koolstofdioxide vanuit je bloed naar de lucht.
Longslagader - Slagader die zuurstofarm bloed vanuit de rechterkamer naar de longen voert.
Longvolume - Het aantal liters lucht dat in je longen past.
Luchtpijp - Ademhuis, is verstevigd met kraakbeenringen.
Lymfe - Vloeistof in de lymfevaten.
Lymfeklier - Hier komen een aantal lymfevaten bij elkaar; ze bevatten veel witte bloedcellen.
Lymfeknoop - Andere woord voor lymfeklier.
Lymfevaten - Buisjes die de overtollige weefselvloeistof uit de weefsels wegvoeren.
Lymfestelsel - Orgaanstelsel dat bestaat uit lymfevaten en lymfeknopen; het zorgt ervoor dat weefselvloeistof terug in de bloedsomloop komt en dat ziekteverwekkers bestreden worden.
Middenrifademhaling - Buikademhaling; het bewegen van je middenrif om te ademen.
Mitochondriën - Energiecentrale van een cel; hier vindt de verbranding van glucose plaats.
Onderdruk - De bloeddruk tijdens de hartpauze; dit is de kleinste druk.
Organel - Onderdeel van een cel met een bepaalde functie.
Receptoren - Structuren met verschillende vormen op een celmembraan; op deze plaats kunnen hormonen zich hechten aan een cel.
Restvolume - Hoeveelheid lucht die altijd in je longen achterblijft.
Ribademhaling - Borstademhaling; het bewegen van je ribben om te ademen.
Ribosomen - Organellen die eiwitten maken.
Rode bloedcellen - Cellen in het bloed die zuurstof vervoeren.
Rustvolume - Hoeveelheid lucht die je in rust in- en uitademt.
Sinusknoop - Groep cellen op de rechterboezem waarin de impulsen voor het samentrekken van het hart ontstaan.
Slagaderkleppen - Kleppen aan het begin van de longslagader en de aorta; ze voorkomen dat het bloed terugstroomt naar de kamers.
Slagaders - Bloedvaten met dikke, gespierde wanden; voeren bloed van het hart naar de organen.
Slijmcel - Cel in slijmvlies; produceert slijm.
Spirogram - Grafiek waarin de vitale capaciteit wordt gemeten.
Totale longvolume (TLC) - Maximale hoeveelheid lucht die in je longen kan zitten; restvolume en vitale capaciteit samen.
Trilhaartjes - Deel van trilhaarcellen; transporteert slijm met stofdeeltjes naar de keelholte.
Uitscheidingsstelsel - Bestaat uit onder andere nieren en urinewegen; verwijdert afvalstoffen en overtollige stoffen uit het lichaam.
Verbranding - Afbreken van glucose in aanwezigheid van zuurstof; het levert een deel van de benodigde energie: glucose + zuurstof → koolstofdioxide + water + energie.
Verteringsstelsel - Bestaat uit onder andere slokdarm, maag en dunne en dikke darm; de functie is het kleiner maken van grote voedingsstoffen, zodat ze in het bloed kunnen worden opgenomen.
Vitale capaciteit (VC) - Hoeveelheid lucht die je maximaal uit kan ademen na een diepe inademing.
Water - Afvalstof van de verbranding van glucose; je scheidt het uit via urine, door zweten en uitademen.
Weefselvloeistof - Vloeistof die rond je cellen stroomt; je cellen nemen zuurstof en voedingsstoffen op uit de weefselvloeistof en geven er koolstofdioxide en andere afvalstoffen aan af.
Witte bloedcellen - Cellen in je bloed die ziekteverwekkers bestrijden.
Zenuwstelsel - Bestaat uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen; de functie is het aansturen en laten samenwerken van je organen.
Zuurstof - Gas in de lucht die je inademt; is nodig voor de verbranding van glucose.