Antagonisten - Spieren die een tegengestelde beweging mogelijk maken.
Armbuigspier - Biceps; spier in je bovenarm waardoor je arm buigt.
Armstrekspier - Triceps; spier in je bovenarm waardoor je arm strekt.
Biceps - Ander woord voor armbuigspier.
Buigspieren - Spieren waarmee je een lichaamsdeel buigt.
Dwarsgestreept spierweefsel - Spierweefsel in skeletspieren; ziet er door een microscoop gestreept uit, staat onder invloed van de wil, sterk maar snel moe.
Glad spierweefsel - Spierweefsel in haarspiertjes en in de wanden van verteringsorganen en bloedvaten; ziet er door een microscoop niet gestreept uit, staat niet onder invloed van de wil, wordt niet moe.
Hart - Grote holle spier die het bloed door je bloedvaten pompt.
Hartspierweefsel - Spierweefsel in de wanden van het hart; staat niet onder invloed van de wil en wordt niet snel moe.
Kringspieren - Cirkelvormige spieren die, als ze samentrekken, een opening vernauwen.
Lengtespieren - Spieren die bijvoorbeeld een stukje darm korter maken als ze samentrekken.
Onwillekeurige spieren - Spieren die ‘vanzelf’ werken, zoals je hartspier en de spieren in je darmen; ze staan niet onder invloed van je wil.
Pezen - Taaie banden waarmee de spieren aan de botten vastzitten.
Spierbundel - Groepje spiervezels.
Spiervezels - Ander woord voor spiercellen, waaruit een spier is opgebouwd; als spiervezels samentrekken, trekt de spier samen.
Strekspieren - Spieren waarmee je een lichaamsdeel strekt.
Triceps - Ander woord voor armstrekspier; zie bij 'armstrekspier'.
Willekeurige spieren - Spieren die onder invloed van je wil staan, zoals je skeletspieren.
Armbuigspier - Biceps; spier in je bovenarm waardoor je arm buigt.
Armstrekspier - Triceps; spier in je bovenarm waardoor je arm strekt.
Biceps - Ander woord voor armbuigspier.
Buigspieren - Spieren waarmee je een lichaamsdeel buigt.
Dwarsgestreept spierweefsel - Spierweefsel in skeletspieren; ziet er door een microscoop gestreept uit, staat onder invloed van de wil, sterk maar snel moe.
Glad spierweefsel - Spierweefsel in haarspiertjes en in de wanden van verteringsorganen en bloedvaten; ziet er door een microscoop niet gestreept uit, staat niet onder invloed van de wil, wordt niet moe.
Hart - Grote holle spier die het bloed door je bloedvaten pompt.
Hartspierweefsel - Spierweefsel in de wanden van het hart; staat niet onder invloed van de wil en wordt niet snel moe.
Kringspieren - Cirkelvormige spieren die, als ze samentrekken, een opening vernauwen.
Lengtespieren - Spieren die bijvoorbeeld een stukje darm korter maken als ze samentrekken.
Onwillekeurige spieren - Spieren die ‘vanzelf’ werken, zoals je hartspier en de spieren in je darmen; ze staan niet onder invloed van je wil.
Pezen - Taaie banden waarmee de spieren aan de botten vastzitten.
Spierbundel - Groepje spiervezels.
Spiervezels - Ander woord voor spiercellen, waaruit een spier is opgebouwd; als spiervezels samentrekken, trekt de spier samen.
Strekspieren - Spieren waarmee je een lichaamsdeel strekt.
Triceps - Ander woord voor armstrekspier; zie bij 'armstrekspier'.
Willekeurige spieren - Spieren die onder invloed van je wil staan, zoals je skeletspieren.