Beencellen - Cellen die het beenweefsel vormen; ze groeien in ringen.
Beenmerg - Zit in het midden van een bot.
Beenweefsel - Bestaat uit beencellen die een stevige stof maken met veel kalk en weinig lijmstof.
Beenderstelsel - Skelet; alle botten van je lichaam.
Bekken - Deel van het skelet dat onder andere bestaat uit de twee heupbeenderen en het heiligbeen.
Borstkas - Borstbeen, ribben en borstwervels; beschermt het hart en de longen.
Dubbele S-vorm - Speciale vorm van de wervelkolom, die de wervelkolom veerkrachtig maakt.
Groeischijven - Kraakbeencellen in de uiteinden van botten; hierdoor kan het bot groeien.
Kraakbeen - Bestaat bijna helemaal uit lijmstof en is daardoor erg buigzaam; kan botten met elkaar verbinden.
Kraakbeencellen - Cellen in het kraakbeen; liggen in groepjes.
Kraakbeenschijven - Schijven van kraakbeen tussen de wervels in de wervelkolom; maken de wervelkolom veerkrachtig.
Ledematen - Armen en benen.
Pijpbeenderen - Lange en dunne botten; hierin zit geel beenmerg waar vet in opgeslagen wordt.
Platte beenderen - Platte en brede botten; hierin zit rood beenmerg dat bloedcellen vormt.
Schedel - De botten van je hoofd.
Skelet - Alle botten samen.
Verbening - Veranderen van kraakbeen in been.
Wervelgat - Het gat in een wervel; hierin zit het ruggenmerg.
Wervelkolom - Geheel van wervels en kraakbeenschijven; heeft een dubbele S-vorm.
Wervellichaam - Het stevige deel van een wervel.
Beenmerg - Zit in het midden van een bot.
Beenweefsel - Bestaat uit beencellen die een stevige stof maken met veel kalk en weinig lijmstof.
Beenderstelsel - Skelet; alle botten van je lichaam.
Bekken - Deel van het skelet dat onder andere bestaat uit de twee heupbeenderen en het heiligbeen.
Borstkas - Borstbeen, ribben en borstwervels; beschermt het hart en de longen.
Dubbele S-vorm - Speciale vorm van de wervelkolom, die de wervelkolom veerkrachtig maakt.
Groeischijven - Kraakbeencellen in de uiteinden van botten; hierdoor kan het bot groeien.
Kraakbeen - Bestaat bijna helemaal uit lijmstof en is daardoor erg buigzaam; kan botten met elkaar verbinden.
Kraakbeencellen - Cellen in het kraakbeen; liggen in groepjes.
Kraakbeenschijven - Schijven van kraakbeen tussen de wervels in de wervelkolom; maken de wervelkolom veerkrachtig.
Ledematen - Armen en benen.
Pijpbeenderen - Lange en dunne botten; hierin zit geel beenmerg waar vet in opgeslagen wordt.
Platte beenderen - Platte en brede botten; hierin zit rood beenmerg dat bloedcellen vormt.
Schedel - De botten van je hoofd.
Skelet - Alle botten samen.
Verbening - Veranderen van kraakbeen in been.
Wervelgat - Het gat in een wervel; hierin zit het ruggenmerg.
Wervelkolom - Geheel van wervels en kraakbeenschijven; heeft een dubbele S-vorm.
Wervellichaam - Het stevige deel van een wervel.