Abortus - De zwangerschap wordt afgebroken en het embryo wordt weggehaald.
Anticonceptiepleister - Voorbehoedsmiddel; een pleister die hormonen afgeeft via de huid waardoor er geen eicel rijpt.
Baarmoedermond - Begin van de baarmoeder.
Bevruchting - Versmelten van de kern van de eicel met de kern van de zaadcel; vindt plaats in de eileider.
Condoom - Voorbehoedsmiddel; soort zakje dat bij een zaadlozing het sperma opvangt; condooms beschermen tegen soa's.
Eileider - Vervoert de eicel naar de baarmoeder; in de eileider(s) vindt de bevruchting plaats.
Embryo - Zo heet het bolletje cellen dat innestelt in het baarmoederslijmvlies, tot twaalf weken zwangerschap.
Hormoonstaafje - Voorbehoedsmiddel; een klein staafje dat onder de huid geplaatst wordt en hormonen afgeeft waardoor er geen eicel rijpt.
Innesteling - Het bolletje cellen dat na de bevruchting is ontstaan, gaat vastzitten in het baarmoederslijmvlies.
Kiemschijf - Groepje cellen uit een embryo van een aantal dagen dat later uitgroeit tot het kind.
Morning-afterpil - Pil die de vrouw kan slikken tot 72 uur nadat ze seks heeft gehad zonder voorbehoedmiddel en niet zwanger wil worden.
Pil - Voorbehoedsmiddel; hierin zitten hormonen die voorkomen dat een eicel rijpt.
Placenta - Moederkoek; bestaat uit weefsel met heel veel bloedvaten van de baby én de moeder.
Spiraaltje - Voorbehoedsmiddel; wordt in de baarmoeder geplaatst; door het spiraaltje kan de bevruchte eicel niet innestelen en uitgroeien tot een baby.
Sterilisatie - Afsluiten van de eileiders bij vrouwen of zaadleiders bij mannen; dit gebeurt in het ziekenhuis.
Voorbehoedmiddel - Voorkomt dat de vrouw zwanger raakt.
Voorvocht - Vocht dat uit de penis komt voor de zaadlozing; hierin zitten ook zaadcellen.
Zwanger - In de baarmoeder groeit een baby; de menstruatie stopt dan.
Zwangerschapstest - Test waarmee een vrouw kan zien of ze zwanger is of niet.
Anticonceptiepleister - Voorbehoedsmiddel; een pleister die hormonen afgeeft via de huid waardoor er geen eicel rijpt.
Baarmoedermond - Begin van de baarmoeder.
Bevruchting - Versmelten van de kern van de eicel met de kern van de zaadcel; vindt plaats in de eileider.
Condoom - Voorbehoedsmiddel; soort zakje dat bij een zaadlozing het sperma opvangt; condooms beschermen tegen soa's.
Eileider - Vervoert de eicel naar de baarmoeder; in de eileider(s) vindt de bevruchting plaats.
Embryo - Zo heet het bolletje cellen dat innestelt in het baarmoederslijmvlies, tot twaalf weken zwangerschap.
Hormoonstaafje - Voorbehoedsmiddel; een klein staafje dat onder de huid geplaatst wordt en hormonen afgeeft waardoor er geen eicel rijpt.
Innesteling - Het bolletje cellen dat na de bevruchting is ontstaan, gaat vastzitten in het baarmoederslijmvlies.
Kiemschijf - Groepje cellen uit een embryo van een aantal dagen dat later uitgroeit tot het kind.
Morning-afterpil - Pil die de vrouw kan slikken tot 72 uur nadat ze seks heeft gehad zonder voorbehoedmiddel en niet zwanger wil worden.
Pil - Voorbehoedsmiddel; hierin zitten hormonen die voorkomen dat een eicel rijpt.
Placenta - Moederkoek; bestaat uit weefsel met heel veel bloedvaten van de baby én de moeder.
Spiraaltje - Voorbehoedsmiddel; wordt in de baarmoeder geplaatst; door het spiraaltje kan de bevruchte eicel niet innestelen en uitgroeien tot een baby.
Sterilisatie - Afsluiten van de eileiders bij vrouwen of zaadleiders bij mannen; dit gebeurt in het ziekenhuis.
Voorbehoedmiddel - Voorkomt dat de vrouw zwanger raakt.
Voorvocht - Vocht dat uit de penis komt voor de zaadlozing; hierin zitten ook zaadcellen.
Zwanger - In de baarmoeder groeit een baby; de menstruatie stopt dan.
Zwangerschapstest - Test waarmee een vrouw kan zien of ze zwanger is of niet.